We hadden het idee dat we te dicht bij de horizon kwamen. Tijd om te vertrekken. De toekomst werd stopgezet en wij besloten te gaan zoeken naar een nieuwe woning. Het hoofd werd als eerste ingepakt, zodat nieuwe herinneringen niet meer konden worden toegevoegd. Alleen als ze te maken hadden met ons vertrek. Thuistaferelen zijn vloeibaar. Naadloos vouwt de omgeving zich om je herinneringen heen, zonder dat je het merkt. Na ons besluit stolden de beelden. Veel spullen opnieuw bekeken en gekeurd. We bewogen ons met enige afstand door ons eigen huis en begonnen aan het idee te wennen dat het een plek voor anderen zou gaan worden.
Laat in de middag, vlak voor de uiteindelijke verhuizing, werd er aangebeld. Via de intercom hoorde ik een onbekende mannenstem. Krakend kwam de stem ons huis binnen. Veel informatie gaf hij niet. Ik ging naar beneden in het trapportaal en deed de buitendeur open. Daar stond een man van een jaar of zeventig. Hij vroeg vriendelijk of hij even binnen mocht kijken.
‘Dit is een school geweest hè,’ zei hij.
Ik knikte. Onder de dakgoot was het nog steeds te lezen: Gemeente School U. Lager Onderwijs Anno 1884. Hij kon het gezien hebben. Ik liet hem voorgaan in de hal. Op de eerste verdieping was onze voordeur. De man keek om zich heen.
‘Alles was zo anders,’ vond hij. ‘Zoveel kleiner.’
Hij tapte een keer met zijn voet, bleef rondkijken in de hoop iets terug te vinden. In zijn tijd was het waarschijnlijk nog een schoolgebouw, nu was het een woningcomplex. De binnenkant was geheel gestript voordat wij er kwamen wonen.
‘Hier waren we ondergedoken.’
‘Wilt u even boven kijken?’ vroeg ik. Hij knikte en liep achter me aan. Zijn ogen schoten langs de wanden. Bij onze voordeur stonden we even stil. Hij leek niets te herkennen. Hier lag zijn verleden onherkenbaar te verdwijnen. Ik ging hem voor naar de huiskamer, waar Edith een van de laatste dozen stond in te pakken. Toen ik me omdraaide om hem voor te stellen zag ik ook hier zijn ogen langs de muren gaan. Alles was veranderd, zelfs het plafond was verlaagd. Alleen de grootte van de ramen was hetzelfde gebleven. Edith ging rechtop staan en wilde hem een hand geven. Hij zag het niet. Ze liet haar hand weer zakken en keek me aan. Ik haalde mijn schouders op. Toen hij naar buiten keek, leek hij iets terug te vinden.
‘Hier was het. In deze ruimte.’
Hij bleef staan en keek naar buiten. Ik liep naar Edith en zei zacht dat hij hier in de oorlog had gezeten. Met haar vinger wees ze naar de vloer en ze playbackte het woord hier?. Ik knikte.
‘Hier zaten we. Mijn ouders, broertjes en ik.’ Hij bleef naar buiten kijken. ‘We moesten altijd stil zijn. Heel soms keek ik naar buiten maar dan haalde mijn moeder me direct weg van het raam.’
‘Hoelang heeft u hier gezeten?’ vroeg mijn vriendin.
‘Tot het einde.’
Hij draaide zich naar ons toe. Zijn armen liet hij iets wijken van zijn lichaam terwijl hij de binnenkant van zijn handen naar me toe draaide, een hulpeloos gebaar.
‘Wilt u wat drinken? Koffie, thee?’
‘Een glaasje water graag.’
‘Gaat u even zitten.’
Hij knoopte zijn jas los maar deed hem niet uit. Langzaam zakte hij door zijn knieën en ging zitten op de bank, vanwaar hij naar buiten kon kijken. Ik vulde een glas onder de kraan en zette het op tafel.
‘De ruimte lijkt in het geheel niet meer op de plek waar wij zaten maar door het uitzicht weet ik het zeker,’ zei hij bijna fluisterend. ‘Hier was het.’
‘Waarom hielden jullie je schuil?’ vroeg ik.
‘Volgens mij omdat mijn vader niet in Duitsland wilde werken, maar het is me nooit verteld. Later heb ik er niet naar gevraagd. Op die leeftijd interesseert het je niet. Je sprak er niet over. Achteraf natuurlijk spijtig; een paar jaar na de oorlog zijn ze vlak na elkaar overleden.’
Hij pakte het glas van tafel en bracht het met twee handen naar de lippen. Na een slokje zette hij het weer neer. Zijn handen bibberden een beetje. Hij merkte dat ik het zag en glimlachte flauwtjes.
‘Een keer werd ik ’s nachts wakker en hoorde zacht gekreun van mijn moeder. Ik nam van schrik een hap lucht, om daarna mijn adem in te houden. Direct was het stil. Het was donker maar toch zag ik mijn moeder opstaan. Ze droeg niets. Ik snapte niet waarom ze naakt was; ze ging altijd met een nachtjapon aan naar bed. Ze trok haar duster aan en kwam naar me toe.
“Wat is er jochie?” fluisterde ze. “Naar gedroomd?”
Het lukte me niet om antwoord te geven.
“Of hoorde je ons?” vervolgde ze.
Het idee dat mijn ouders deze geluiden maakten stond zo ver van mijn werkelijkheid af dat ik het niet begreep. Waarom zouden ze dat doen? Mijn moeder aaide me over de bol.
“Wees niet ongerust. Papa en ik houden van elkaar. Ga maar lekker slapen, het is goed.”
Ze kuste me op mijn haren en ging naar bed. Terwijl zij haar duster weer uittrok hield mijn vader de deken voor haar open.’
Opnieuw keek de man me aan.
‘Diezelfde nacht werd ik wakker door een nachtmerrie. Direct zat ze naast me en fluisterde geruststellende woorden terwijl ze haar hand op mijn hoofd legde. Even keek ik naar het bed van mijn ouders en ik zag dat mijn vader sliep. Toen ik vertelde dat ik bang was voor de zwarte man onder mijn bed stopte ze met aaien en hoorde ik haar stem veranderen.
“Heb jij een zwarte man onder je bed gezien?”
Ik ging half rechtop zitten en probeerde haar aan te kijken.
“Hoe kan jij een zwarte man onder je bed gezien hebben terwijl je mij bijna niet ziet? Heb je onder je bed gekeken?”
Natuurlijk had ik hem niet gezien. Mijn hoofd had een zwarte man onder mijn bed gestopt. In de verhalen die ik altijd op school hoorde waren zwarte mensen kannibaal, primitief, arm of slecht. De teneur was dat wij de standaard waren en zij niet. Mijn vrees was dat de zwarte man me bij de enkels zou pakken en onder het bed zou sleuren. Verder durfde ik niet te denken. Mijn moeder ging met haar hand onder het bed. Ik verstijfde. Ze trok haar hand terug en vroeg waarom er een zwarte man zou zitten. Waarom geen mof?
“Wees niet bang,” fluisterde ze toen ze mijn verschrikte gezicht zag. “Er is geen nazi, maar stel dat die zwarte man onder je bed ligt… hoe erg is dat? Ook hij moet zich net als wij schuilhouden voor Hitler. We zitten in hetzelfde schuitje en moeten niet bang zijn voor elkaar, we moeten elkaar steunen.”
Mijn moeder ging op haar knieën zitten en vroeg of ik met haar onder het bed wilde kijken. Samen keken we en ik was bijna teleurgesteld.
“Niemand,” zei mijn moeder terwijl ze weer opstond. “Maar stel dat er ooit een zwarte man bij je aanklopt, dan moet je hem helpen in plaats van bang te zijn, want ik denk dat hij jou ook zou helpen als jij bij hem aanklopte.”’
Hij dronk zijn glas leeg en keek me aan.
‘Nooit heb ik dit aan iemand verteld. Vanaf het moment dat we hier weggingen heb ik niet meer aan die nacht gedacht. Het verhaal had ik hier achtergelaten. Nu haal ik het weer op en neem ik het mee. Ik dank u voor het binnenlaten.’
Hij stond op en verliet na een stevige handdruk het pand. Wat zou er van ons achterblijven? Ik stond in de kamer en probeerde te bedenken welke onbesproken herinnering later opgehaald zou kunnen worden. De gedachte was even stompzinnig als nutteloos. Toen hij wegging wist hij ook niet wat hij hier ruim een halve eeuw later zou aantreffen. Edith en ik gingen voor het raam staan en zagen de man lopen. Eén keer draaide hij zich om en keek naar het pand. Het beeld bleef geïsoleerd tot de dag dat we gingen verhuizen. Daarna kwam alles weer samen, vloeibaar met het risico tot vervliegen.