In een kamer

Ik zat in een kamer met twintig leuke mensen, het was erg gezellig en na een tijdje wilde er nog iemand bij. We twijfelden, maar als we het goed hadden met zijn twintigen zouden we het ook wel goed hebben met zijn eenentwintigen, dus gingen we door met redekavelen, en die ene erbij deed gezellig mee. Na enkele ogenblikken zwaaide de deur weer open en vroeg iemand of ie erbij mocht. Wat met eenentwintig kan, kan ook met tweeëntwintig, zeiden wij en hup: tweeëntwintig kwam erbij. Tweeëntwintig had net zijn draai gevonden toen de deur drie keer achter elkaar open en dicht ging. Wij verwelkomden 23, 24 en 25 en maakten een plaatsje voor ze vrij. Alles ging helemaal goed. Ook toen, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34 en 35 waren binnengetreden. We konden niet meer allemaal zitten, maar met al die staande, keuvelende mensen was het alleen maar gezelliger geworden. We waren ontzettend blij dat ook 36, 37, 38, 39 en 40 hun entree maakten. We gooiden alle stoelen eruit, zodat we allemaal elkaars staande gelijken waren – en meteen konden er weer meer mensen naar binnen in die niet echt heel grote kamer.

Tweeëntwintig had net zijn draai gevonden toen de deur drie keer achter elkaar open en dicht ging. Wij verwelkomden 23, 24 en 25 en maakten een plaatsje voor ze vrij.

Eigenlijk leek de kamer steeds kleiner te worden, vooral doordat 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47 en 48 nogal grote mensen waren wier omvang de gezelligheid weliswaar niet schaadde, maar het toch een stuk benauwder maakte. Nadat 49 en 50 waren binnengekomen besloten we niet meer open te doen. Enkelen van ons wilden zelfs vertrekken. Dat was een kloek besluit, maar het bleek moeilijk uitvoerbaar; we stonden muurvast op elkaar gepakt. De deur, die naar binnen draaide, wilde niet meer open. Ondanks goedwillende pogingen van alle aanwezigen om zich zo klein mogelijk te maken bleef de deur gebarricadeerd. Door ons. We slikten. Maar we wisten dat we samen waren. We waren stuk voor stuk mensen die bijzonder graag met andere mensen samen waren. En die trouwens ook niet graag in hun eentje zouden sterven. Voor ons allemaal was dat het schrikbeeld van ons leven: eenzaam in elkaar te zakken, op een verlaten zolder. In feite haalden we opgelucht adem: dat eenzame sterven zou ons in elk geval blijven bespaard.

Illustratie Leila Merkofer bij tekst 'In een kamer' Sylvia Hubers voor Tijdschrift Ei

Achteraf redeneren

Achteraf redeneren, dat is makkelijk, zeggen ze altijd. Maar dat is helemaal niet zo. Vóóraf redeneren, dat is veel eenvoudiger. Je weegt de mogelijkheden af, zet ze op een rijtje, maakt een overweging en bemerkt dan, achteraf, dat je er niet veel van hebt gebakken. Maar je kón ook niet meer, met de informatie die je vooraf tot je beschikking had. Het was makkelijk redeneren, met zo weinig informatie. Nee, dan achteraf. Achteraf en alles wetend, zul je met een sluitend verhaal moeten komen. Een kloppende conclusie. Nou, heb jij achteraf weleens een verhaal sluitend weten te krijgen, voor ieder te begrijpen? Dat alles op een rijtje precies in elkaar past?

Illustratie Leila Merkofer bij tekst 'Achteraf redeneren' Sylvia Hubers voor Tijdschrift Ei

Niet te nederig

Na een tijdje voel ik me te veel en ga weer zitten in dezelfde houding waarin mijn vader is gestorven.

Niet te nederig zijn. Honderd keer per dag zeg ik tegen mezelf dat ik rechtop moet staan, dat ik niet moet kruipen en dat niemand meer waard is dan ik. Als ik dan mijn schouders ophaal zeg ik: goed zo, dat is de juiste houding.
Soms sta ik werkelijk rechtop en probeer te voelen wat ik voel. Na een tijdje voel ik me te veel en ga weer zitten in dezelfde houding waarin mijn vader is gestorven. Mijn vader, die was zo krom dat ze hem niet in de kist konden krijgen, zijn hoofd bleef erbovenuit steken. Daar was ik zo trots op, dat hij zichzelf bleef, en dat we een andere, veel duurdere kist moesten aanschaffen om hem er helemaal in te krijgen. Niet te nederig.
Als ik mezelf over straat veeg, niemand aankijk, de winkelier een onsje pekelvlees en een pond geitenkaas afsmeek – en me daar niet voor schaam, noch voor pekelvlees, noch voor geitenkaas, noch voor het smeken – dan ben ik op mijn best. Dan weet ik dat niemand wat dan ook van mijn brood eet, ook niet ikzelf.

Illustratie Leila Merkofer bij tekst 'Niet te nederig' Sylvia Hubers voor Tijdschrift Ei