Kwam op het perron tegenover mij een metro aan?
Stapte ik uit, gapend, een thermosfles in de hand?
Maakte ik oogcontact met haar?
De gaap verdween
Wie is dit monster, vraagt ze zich af, dit geestachtig vrouwelijk lichaam?
Welke keuzes heeft zij gemaakt?
Waarom staart ze zo?

De eerste koffie:
Komt uit een fles
Raakt nooit op / De fles raakt niet leeg / Ik drink koffie in de metro
Doe een schep suiker in de fles slappe koffie
Drink de koffie / Moe / Plakkerige tanden

Nee, wacht—
Broeierige massa kruipt via mijn keel mijn oren in
Spuit groen aan weerszijden van mijn torso
Toetert naar de medepassagiers / Veroorzaakt commotie
Citeert een to-dolijst uit dagboek:
“Workshop Ondergronds / duik met behulp van vooraanstaande
technologische snufjes de wondere wereld van het metronetwerk in”
Of
“Making Space: Women Artists and Postwar Abstraction / kom er
met behulp van een gespecialiseerd team achter
dat vrouwen moeizaam reageren op abstracte common sense
na het verkrijgen van vrijheden in de maatschappij”

Ik duik de ondergrondse in
Dat van die abstracties wist ik al
Dus daarbeneden in de metrolijn is het aardig benauwd
In de buizen die deze in- en uitgangen verbindt
Ligt een skelet te slapen
Ingemetseld tussen scheef gehakte stenen

Ik wacht op de lijn die me met technologische snufjes de wondere wereld laat zien
De servicetelefoon is kapot / Opgeveegd / In een prullenbak gegooid
Bovenop broodje kip, mosterdservetten, kauwgom
Het skelet draait zich nog eens om / mompelt tegen de ratten
Nu: een omineuze déjà vu