illustratie Manon van trier bij tekst Joubert Pignon

Duitse Kleifiguren

I

k ben in de greep van Duitse kleifiguren. Ik liep door het park naar huis. Ik had kaas bij de Turk gekocht. Ineens zag ik ze voor me, in mijn hoofd. Kleifiguren, drie stuks. Een lange, een dikke en één in een rolstoel. Het kleifiguur in de rolstoel stak zijn armpjes in de lucht en riep: ‘Manchmal!’. Hij had geen mond, toch was hij goed te verstaan.
Thuis dacht ik na over de Duitse kleifiguren. De ontmoeting liet me niet los. Ik probeerde de kleifiguren na te tekenen, met een ballpoint op een vel papier. Ik kreeg de essentie maar niet te pakken. Op internet zocht ik naar verschillende soorten klei. Ik wilde de juiste kleisoort vinden, bestellen en dan de Duitse kleifiguren van klei namaken. De kaas had ik in de koelkast gelegd.

Het kleifiguur stak zijn armpjes in de lucht en riep: ‘Manchmal!’

Ik ben thuis, in de woonkamer. Ik strijk mijn lievelingsbroek. Ondertussen denk ik aan de Duitse kleifiguren. Ik heb klei besteld via internet. Het pakket klei kan ieder moment bezorgd worden. Ik weet precies hoe de kleifiguren er uit moeten gaan zien. Mijn handen jeuken. Er wordt aangebeld. Ik loop naar de voordeur. De postbode staat met een pakket in zijn handen. Hij noemt mijn naam, ik bevestig dat ik het ben. Ik zet mijn handtekening, zeg ‘bedankt’ en neem het pakket in ontvangst.
Als ik het pakket opendoe zie ik witte brokjes piepschuim. Net marshmallows. Ik woel met mijn handen door het piepschuim. Ik voel klei. Ik til de klei uit de doos. Het zijn de Duitse kleifiguren. Ze zijn helemaal af. Ik zet ze op de strijkplank. Ik kijk naar de Duitse kleifiguren tot het avond is.
’s Avonds ga ik naar het park. Ik heb de Duitse kleifiguren en het stuk kaas bij me. Alles zit in een plastic zak. Ik heb mijn lievelingsbroek aan. In het park jogt een jonge vrouw voorbij. Ze heeft een kleine hond aan een riem bij zich. Dieren horen niet aan een touwtje. Ik pak de kleifiguren uit de zak en smijt ze één voor één zo ver mogelijk weg. Het stuk kaas smijt ik er achter aan.
illustratie Manon van trier bij tekst Joubert Pignon


De lucht was onzichtbaar

O

p de basisschool had iedereen Nike Air-schoenen omdat iedereen Nike Air-schoenen had.
Ik zeurde en zeurde en kreeg van mijn ouders ook Nike Air-schoenen. Witte.
Ik was er zo blij mee, dat ik er eigenlijk niet op durfde te lopen. Toen ik met mijn nieuwe Nike Air-schoenen op school kwam, kwamen mijn klasgenoten meteen naar me toe. Ze vroegen of ik de Air al lekgeprikt had. Ik zei dat ik dat niet had gedaan. Ze zeiden dat ik dat moest doen, daarna zouden de schoenen nog lekkerder lopen. Als je de Air niet lek prikte was je een lul. In de zool van de Nike Air-schoenen zat een kamer met lucht, zo was het net alsof je op lucht liep. In de zool zat een doorzichtig plastic raampje. Door dat raampje kon je de lucht niet zien. De lucht was onzichtbaar.
Ik zei dat ik mijn Air niet lek wilde prikken. Mijn klasgenoten zeiden dat ik dan niet mee mocht spelen.
Ik zat op de rand van de zandbak, keek naar mijn spelende klasgenoten en drukte de zolen van mijn nieuwe schoenen in het zand.
Tijdens de les Begrijpend Lezen prikte ik met een passer de Air lek. Ik hoorde geen sis. Bij het lopen voelde ik geen verschil. Ik mocht weer meespelen. We deden een potje voetbal. Ik schopte de bal een paar keer tegen de muur. De neuzen van mijn witte schoenen werden grijs. Thuis zei mijn moeder dat ik geen nieuwe schoenen waard ben.


Voetbal

I

k was op voetbal gegaan omdat al mijn vriendjes op voetbal zaten. Ik wilde niet eenzaam achterblijven. Ik wilde niet op zaterdagochtend door lange, lege straten zwerven. Ik was niet erg goed in voetbal. Ik was beter in het kijken naar de schreeuwende voetbalvaders langs de lijn. Mijn vriendjes wilden later het Ajax van trainer Johan Cruijff halen. Een basisplaats veroveren en daarna furore maken in Oranje. Om mijn beste vriendje dwars te zitten, noemde ik Johan Cruijff een keer Johan Druif. We zaten achterin de auto, op weg naar een wedstrijd tegen Zandvoort Meeuwen. Mijn vriendje keek me onverschillig aan. Toen rook het in de auto ineens naar scheet. Mijn vriendje zei dat ik een scheet had gelaten. Maar ik had helemaal geen scheet gelaten. De vaders die voorin de auto zaten werden boos op me en draaiden de raampjes open. Om zoveel onrecht moest ik huilen.

Toen rook het in de auto ineens naar scheet

illustratie Manon van trier bij tekst Joubert Pignon

DEZE BIJDRAGE VERSCHEEN EERDER IN #7 Overgang